DE PLANEET HAAR ASTROLOGIE  EN HAAR GODDELIJKE SCHEPPING.
De reacties, die van de zijde der astrologen volgden op het artikel in Evolutie no. 3 en de voordracht van Meester Zelanus in 's-Gravenhage, nopen ons nog eens op de betekenis van de astrologie in te gaan. Dit geschiedt thans zo uitvoerig, dat hierna aan ons standpunt niets meer zal zijn toe te voegen. De kosmische Meesters uit de sferen van licht kwamen op het terrein ook van de astrologie door hun onderzoek van de Goddelijke Scheppingsdaad. Zij bevonden, dat de denkbeelden van de aardse mens hieromtrent in genen dele met de realiteit overeenstemden. Het is dus hun plicht de opvattingen van de astrologen te zuiveren en deze te verbinden met de waarachtige wetten. Zij doen dit niet om af te breken, maar daarentegen om op te bouwen, waar wel niemand bezwaar tegen kan hebben. De eeuwen bewezen, hoe klein en onvolkomen het aardse weten nog is  en zeker ten opzichte van het Goddelijk Universum. Hoe wil een mens het wereldbeeld opbouwen, wanneer hij niet eens het ontstaan er van kent? Om deze leemte in de kennis van de astroloog aan te vullen, verbinden wij hem met het ontstaan van het Heelal. 

De betrekkingen tussen mens en planeet: 
Wat zegt de ‘Universiteit van Christus’ bij monde van Meester Zelanus over het Goddelijke Scheppingsplan? 
‘Als God zijn Openbaringen aanvangt, is er duisternis en leegte in de ruimte. Deze begint zich te vullen wanneer Gods fluïde uitdijt tot lichtflitsen. Dit licht neemt allerlei kleuren aan tot eindelijk het goud overheerst. Er is nu een ontzaglijke spanning in de ruimte, een oververzadiging van energie, waardoor de splitsing van Gods leven tot stand komt. Elke hemeling laat zich door zijn meester met dit ogenblik verbinden, want hierdoor beleeft hij zijn ontstaan uit de Goddelijke Schepper. Wat ik u dus vertellen mag, ontvangt u uit de bron zelf. We aanschouwen - denkt u zich dit gebeuren eens in - hoe God zich in myriaden deeltjes splitst. Deze grote en kleine lichtbollen wentelen met geweldige kracht om elkander heen. Nu gaat de macro-kosmos zich opbouwen. Er rijst langzaamaan een vast licht in de ruimte. Dit zal de Zon worden. In de omgeving van dit licht manifesteert zich een ander organisme: de Maan. Deze beide lichamen komen tot ontwikkeling. Zij beleven de verdichtings- en uitdijingwetten, een zelfde proces, als ik u hierboven al beschreef, toen de Goddelijke fluïde vorm en inhoud kreeg. Van onzichtbaar, astraal leven moeten deze macro-kosmische bollen tot zichtbaar stoffelijk leven worden. Door hun draaiende beweging ontstaan nevelen, waaruit zich ten laatste een druppel kristalliseert, die zich zal verdichten en verstoffelijken. Alle krachten van de  ruimte staan op deze evolutie ingesteld. Miljoenen en miljoenen jaren volgens uw aardse tijd duurt het vooraleer Zon en Maan op deze wijze tot een zichtbare en stoffelijke gestalte uitgroeien. De andere, nog in astrale vorm levende bollen, hebben in dit stadium nog niets te betekenen.

De Zon zien we naar voren treden als de scheppende kracht, het vaderlijke gezag voor deze ruimte, terwijl de Maan het barende, het moederlijke principe vertegenwoordigt.
De eigenschappen, die ook in Gods Persoonlijkheid overheersend zijn en die we straks zullen terugvinden in de mens, het dier en de natuur. Terwijl de Maan zich verdicht, openbaart zich de mens als embryonaal leven. Daar deze wetten al in de boeken van mijn Meester Alcar, alsook in mijn geschrift ‘De Volkeren der Aarde’ beschreven zijn, ga ik er hier thans niet op in. Als kleine cellen treden we dadelijk in het vader- en moederschap, de zielen verbinden zich en trekken door dit eenzijn nieuwe zielen aan. We sterven en wachten in het astrale bestaan op de nieuwe geboorte. Miljoenen malen ontvangen we deze en bereiken hierdoor, dat we uit onze eerste cel een lichaam opbouwen, dat eindelijk de vorm heeft van een vis. Nog is de menselijke gestalte, die u thans op uw Aarde bezit, niet te zien. Moeder Maan heeft haar kinderen nu niets meer te schenken. Zij gaf hun alles, wat zij als moeder in haar graad te geven had. Haar kinderen kennen haar leven en overheersen het reeds. Nu moeten zij verder, omdat anders de Goddelijke Schepping stil zou staan en dit is niet mogelijk. 

Maar waarheen gaan zij? Zij zijn reeds uit de wateren gegaan, waarin zij hun lichaam vorm gaven en aan bewustzijn wonnen. Maar dit zal voor deze wezens een zekere dood betekenen! Toch toont deze handeling duidelijk aan, dat die levens al meer bezitten dan een dierlijk instinct. Wij, die de sferen van licht als bewuste werelden in ons dragen,  hebben ook dit stadium in de universele ontwikkeling mogen volgen. Toen Meester Alcar met André en mij aan het  vastleggen van de boeken over de Kosmologie moesten beginnen, zeiden de Meesters tot ons: ‘Stemt u ook op deze graad van leven af. Daar God wil, dat deze wijsheid naar de Aarde wordt gebracht, zullen wij dit leven op zijn weg naar een volgende wereld vergezellen. Stelt u met ons er op in en u beleeft, dat het ons zelf aantrekt!’ We stellen ons eerst in op de Maan en beleven nu, hoe zij haar fluïde uitzendt naar andere macro-kosmische bollen, die als astrale gedaanten in haar omgeving zijn. De kracht, de stuwing, de inspiratie, die van haar uitgaat, is universeel en overweldigend. Nu nog beleeft u deze krachten van de Maan door eb en vloed. Toch is zij thans stervende, hoe ontzaglijk zullen zij dan zijn geweest in de tijd, toen zij haar kinderen moest helpen verder en hoger te gaan! 

De bijplaneten verdichten zich volgens de wil en de wet van de Goddelijke schepping en dijen uit. Wij dalen intussen  af in het dierlijke leven, dat we in die graad van ontwikkeling eens als mens vertegenwoordigden. We treden uit onze  eigen wereld, voelen ons kleiner en kleiner worden, maar blijven door de hulp van de Meesters scherp bewust. Op dat ogenblik vraagt Meester Alcar mij: ‘Kunt u thans nog denken en beleven? Kunt u mij zeggen wat er thans geschiedt?’ Ik leef in het verleden, maar onderga het, alsof het tot het nu behoort. Ik voel, dat de ziel als mens, die daar op de oevers van de Maan ligt, sterven gaat. Zij moet het denken en voelen als bewustzijn loslaten en inslapen om zich in de astrale wereld voor te bereiden op de nieuwe geboorte. De wetten, die in het Maanstadium plaats vonden, herhalen zich. Er ontstaan nevelen. De ziel als mens komt met deze tot eenheid en ontneemt er de krachten aan, die zij nodig heeft. Ze voelt een onmetelijk geluk in zich komen: zij leeft opnieuw en in een wereld, die door haar in samenwerking met Zon en Maan tot stand is gekomen! Zo beleeft zij zeven bijplaneten en betreedt hierna de tweede kosmische graad, die u op uw Aarde de naam Mars gaf. Deze zet thans het werk van Maan en bijplaneten voort en helpt ons bij de bouw van ons lichaam.

Het visachtige uiterlijk verdwijnt, het krijgt de vorm van een kruipend dier, dat zich steeds verder van de oevers verwijdert en zich eindelijk opricht. Gestuwd door een dwingend gevoel, dat elke Goddelijke Vonk eigen is, werkt de ziel aan haar stoffelijk organisme en verruimt de mogelijkheden er van. Zij vormt zich geleid door haar gevoel, haar wil, haar rusteloos streven naar volmaking handen en voeten, ogen, mond, neus, enzovoorts. Het dierlijk instinct is reeds afgelegd. Er komt denken en voelen, bewustzijn. In de eerste graad van het Marsleven was de mens nog als een dicht behaard dier, maar in de zevende graad staat reeds het donkere oerwoudkind voor ons. Zijn lichaam is als dat van de planeet zelf, grof, hard en bruut. Het is geheel berekend op het gewelddadig klimaat, dat Mars kenmerkt. Dan komt het ogenblik, dat ook deze planeet de mens niets meer te bieden heeft. Als de Maan schonk zij hem alles van haar gevoel, haar kracht en haar bewustzijn, maar voor de ziel als mens is dit alles niet voldoende. Zij is meer dan een planeet, zij is geschapen naar Gods beeld en gelijkenis en moet  Zijn Persoonlijkheid eens zichtbaar vertegenwoordigen. Met andere woorden: de mens verlaat Mars om naar een hogere wereld over te gaan, naar de Aarde. Tussen Zon en Maan is deze intussen haar verdichting begonnen en gereed het leven van God te ontvangen en te verrijken. Dit dan is heel in het kort het verloop van het Goddelijke Scheppingsplan, dat wij in het leven na de dood mochten aanschouwen.’ 

Onkunde en gevaar van de astrologie: 
De volgende punten treden uit deze samenvatting van Meester Zelanus duidelijk naar voren. Er is, zoals de astrologen aannemen, stellig een nauw verband tussen de macro- en de micro-kosmos. Zij geven er echter een betekenis aan, die niet met de werkelijkheid van het Goddelijke Scheppingsplan overeenstemt! Van de planeten, die tot ons zonnestelsel behoren, werden alleen Maan en Mars door ons als mens bewoond. De astrologen nemen echter aan, dat er meerdere zijn. De levende wezens daarop zouden nu door hun gedachtekracht ons leven kunnen beïnvloeden. Zij baseren deze wetenschap op hun ervaring. Wat heeft echter de ervaring van een stofmens, beperkt door zijn afstemming, zijn levensgraad, en onbewust van zijn begin en zijn eind, voor betekenis? De hemeling, die onbeperkt is en door zijn liefde-graad tot in elk stadium van het scheppingsproces mag en moet doordringen, zag het anders. 

Hij zegt: Slechts Maan, Mars en Aarde werden door ons als mens bewoond. Zij dienden ons naar de mogelijkheden en de taken, die hun door God gegeven werden. Toen zij ons alles van henzelf hadden geschonken, hadden zij ons, als hoogste manifestaties in de Goddelijke Ruimte,  n i e t s  meer te bieden. Van beïnvloeding door hen of andere planeten is daarom geen sprake. Hoe zou het lagere bewustzijn ooit het hogere kunnen beïnvloeden? Slechts de Maan spreekt nog tot ons innerlijk, want zij schiep ons, door God, als ziel. Maar zelfs háár invloed kan nimmer overheersend zijn, want wij herhalen: ons menselijk bewustzijn gaat verre boven het hare uit, wat toch door geen verstandig mens kan worden tegengesproken. 

In zijn beschouwing spreekt de kosmisch bewuste meester nergens van hemellichamen als Jupiter, Venus, Mercurius of  Saturnus. Wat is dan wel hún taak in het Goddelijke Scheppingsplan? Volgens de waarnemingen der hemelingen zijn het gasbollen en meer niet! U kunt natuurlijk opvliegen en zelfverzekerd uitroepen: onzin! Maar wat blijft er van uw zelfbewustzijn over, wanneer u zich realiseert, dat u gebonden, stoffelijke mensen bent, die gewapend met het scherpste gevoel of, zoals de astronomen, met de machtigste kijkers nog maar een minuscuul deeltje van de Goddelijke oneindigheid kunnen aftasten? Bedenk toch, dat uw kennis van het Heelal louter intuïtief ontvangen is, wat geen serieus astroloog ooit ontkennen zal. U bezit dus bij uw beweringen geen zekerheid - deze kunt u slechts ontvangen van hemelingen, die wetend zijn door hun afstemming. En deze zeggen u, dat bovengenoemde planeten gasbollen zijn, die het ruimtelijke lichaam bestralen en zuiveren. Het zijn halfwakende, stoffelijke levens, die nimmer in het vader- en moederschap van het Goddelijke Openbaringsproces werden opgetrokken. Er leefden en leven geen mensen op. Zij zijn de klierstelsels van het universele lichaam. Zij zuiveren de bloedsomloop van de macro-kosmos en zijn als zodanig onmisbaar. In die taak zijn zij scherp bewust, maar dan ook alleen in deze!

Toch predikt de astroloog geleid door zijn aardse, dus beperkte intuïtie, dat zij ons mensen beïnvloeden. Van Jupiter zeggen zij dat hij ons inspireert tot gedachten van overvloed en geluk, godsverering en mensenliefde, terwijl Venus ons onze vrienden ontneemt, ons in kluisters slaat en beproeft. De Goddelijke Mens wordt dus volgens de astrologen overheerst door het dierlijke instinct van een gasbol! Deze opvatting demonstreert overduidelijk de onkunde, maar vooral ook het gevaar van de astrologie. 
In de eerste plaats mismaken zij door hun onkunde het Goddelijke Scheppingsplan, dan maken zij Gods Rechtvaar-digheid tot een aanfluiting en verder verlagen zij de mens tot kleine afhankelijke en kreupele wezens! Dit is beslist niet te sterk gezegd, wat uit het volgende moge blijken. Onze eerste aantijging bewezen we al door de beschouwing  van Meester Zelanus, maar we willen nog een feit vermelden. Om de waarde en het gezag van zijn wetenschap aan te  tonen, verwijst de astroloog graag naar de Bijbelepisode over de Wijzen uit het Oosten, die door de ster naar Bethlehem werden geleid. Dit beeld is volkomen in strijd met de Goddelijke werkelijkheid, die vast en onverander-lijk is en niet toestaat, dat een ster zo maar uit z'n verband gaat om 'n mens de weg te wijzen. Zelfs God kan niet louter om de mens te plezieren de orde in Zijn schepping aantasten, zonder daardoor een chaos te scheppen. En wat blijft er over van Zijn Rechtvaardigheid, wanneer Hij toestaat, dat planetenlevens ons kunnen beïnvloeden? Wat komt er van 's mensen bewustwording terecht, wanneer astrologen hem door hun horoscopen al voorrekenen, dat zijn leven zo en zo zal verlopen op hoger gezag van het sterrenbeeld, waaronder hij werd geboren? Zal hij bewuster, sterker, volkomen worden, wanneer diezelfde astroloog, alweer door zijn sterren geleid, hem van dag tot dag voorhoudt, wat hij doen of laten moet? 

Conclusie: 
De planeten kunnen ons noch door hun wezen, noch door hun vorm beïnvloeden. Het is de mens zélf, die zijn leven  maakt. Hij en de wetten van zijn graad bepalen, waar en wanneer hij geboren zal worden en nimmer hoeft hij te wachten op het ogenblik, dat de sterren een bepaalde stand aan het firmament hebben gevormd. Niet de sterrenstand, onder welke wij geboren zijn, geeft aan hoe onze karakters, onze neigingen en onze levensomstandigheden zullen zijn. Wij als vertegenwoordigers van God zijn het, die de situatie bepalen en niets of niemand anders! Wij hechten niet aan de empirische bewijzen, die de astrologen voor hun gevolgtrekkingen aanvoeren. Gaarne geven wij toe, dat de schema's, die zij in de loop van  de eeuwen hebben uitgedacht en aangevuld, soms verbazingwekkend kloppen. Maar zulke treffers boeken de psychometristen onder de spiritisten óók. Wat nu voor hen het koffiedik of de foto is, is voor de astroloog de dierenriem. Door deze tekening komt hij, mits hij gevoelig is, tot het telepathisch overnemen. Maar zelfs dán kan zijn intuïtie te kort schieten. Nooit, hoort u, nooit is de mens in een vastgesteld schema onder te brengen. Dit moet de serieuze astroloog duidelijk worden: de menselijke ziel is door haar beleven in miljoenen bestaanswerelden zo ontzagwekkend diep, dat geen enkele horoscoop, hoe voortreffelijk ook berekend, haar vermag  te peilen of weer te geven. 

Wij richten tot hem dan ook de volgende boodschap: Wanneer u voelt, dat een nieuwe periode in de ontwikkelings-gang der mensheid is aangebroken en wanneer u er van overtuigd bent, dat de astrologie noodzakelijk aanvulling behoeft, dan bent u rijp voor het woord van de hemelingen, die deze evolutie gestalte zullen geven en de astrologie mét de astronomie tot de kosmologie zullen optrekken. Lees vooral Meester Zelanus' boeken over de ‘Geestelijke Gaven’ en u kent uw graad! Overweeg zijn woord en open u dan voor zijn wijsheid omtrent de Goddelijke kosmos, die hij toch in tegenstelling met u, kon zien en ontleden. Dan handelt u als de priesters van het Oude Egypte, die zich eveneens eerst van de astrologie en de dierenriem bedienden, maar toen door het vermogen van hun Grote Gevleugelden in contact kwamen met de universele werkelijkheid. Schakel van nu af aan de gasbollen uit uw leven en maak u, geleid door kosmisch bewuste meesters uit de sferen van licht, het weten eigen, dat u als mens en  direct deel bent van Uw God, Ziel van Zijn Ziel, Leven van Zijn Leven, en daardoor machtiger dan één planeet in de ruimte!
Meester Zelanus.


Google Analytics Alternative