GEESTELIJKE LEVENSWERKELIJKHEDEN EN VERGAAND MATERIALISME! 
Deze eeuw -- we konden wel zeggen dit geslacht -- heeft twee merkwaardige kenmerken: Aan de ene kant een bijzonder grote, vergaande belangstelling voor de diepere, geestelijke levenswerkelijkheden, voor de dingen van Ziel en Geest. Aan de andere kant bestaat er, zoals ieder duidelijk kan zie, eveneens een vergaand materialisme. We zijn er getuige van, dat deze beide stromingen zich, schijnbaar althans, naast elkander voortbewegen. Er zijn mensen, die geloven, dat uit de laatste de eerste ontstaat, dat wij er getuige van zullen zijn, hoe het menselijk ras weer een grote schrede voorwaarts doet - hoe een nieuw tijdperk, een nieuwe eeuw geboren wordt. Er zouden vele aanduidingen zijn, dat dit een feit is. Een grondoorzaak hiervan zou dit kunnen zijn, dat het stoffelijke alleen niet bevredigt en dat het krachtens de wezenlijke aard van het menselijk verstand en de menselijke ziel niet bevredigen kan. Het kan ook zijn, dat, daar we de fijnere krachten in de natuur leren kennen, zoals e nog nooit gekend zijn en wij er op heel praktische en nuttige wijze gebruik van maken in zaken en bezigheden van het dagelijks leven, we ook -- en misschien in nog sterkere mate -- de fijnere, hogere inzichten en krachten -- en daarom machten -- van verstand, geest en lichaam beseffen, begrijpen en gebruiken. Ik denk, dat er een tweevoudige reden voor deze wijdvertakte en snel groeiende belangstelling is. Een nieuwe psychologie -- of misschien is het beter te zeggen enkele nieuwe en vollediger vastgestelde psychologische wetten -- betrekking hebbende op het gebied van het onderbewustzijn, zijn aard, zijn eigenaardige werking en macht, heeft in ons leven en andere kracht gebracht van ontzaglijke betekenis en verstrekkende praktisch nut. Een andere oorzaak is deze, dat de openbaring en de godsdienst van Jezus Christus als het ware opnieuw geboren wordt. Eindelijk ontdekken wij een geheel nieuwe betekenis zowel in dat, wat zijn leer als wat zijn leven betreft. We verliezen onze belangstelling voor die opvattingen van een Christendom, die hij waarschijnlijk nooit leerde en waarvan we nu alle reden hebben om te geloven, dat hij ze nooit zo heeft gebracht -- ze werden jaren na zijn dood ingelast. 

Wij zijn er ons echter als nooit te voren van bewust, dat die wondervolle openbaring, die wondervolle leer en vooral dat wondervolle leven het leven van ieder mens, die zijn woorden aanneemt, ze in zich op neemt en er naar leeft, kunnen bezielen, verheffen, krachtdadiger, machtiger, invloedrijker en gelukkiger maken en dit ook werkelijk doen. We mogen het beschouwen, zoals we willen, dit maakt ons duidelijk, waarom zo veel nadenkende mensen, die hun blik naar de toekomst richten, het overgeleverde Christendom negeren of er zich in veel gevallen van afkeren en of uit eigener beweging of onder leiding teruggaan tot deze eenvoudige, directe, tot God voerende woorden van de Grote Meester. Zij vinden heil bij zijn leer en voorbeeld, terwijl zij het nooit konden vinden in de verschillende vormen van de overgeleverde leer omtrent hem. Het is belangwekkend en het schijnt bijna vreemd, dat deze nieuwe ontdekking der psychologie en die van de levenskrachtige inhoud van het Christendom bijna precies op dezelfde tijd zijn gekomen. Toch is het niet vreemd, want de psychologie dient slechts om op concrete, bevattelijke wijze de wezenlijke grondbeginselen van het Christendom aan te tonen. In veel van wat de Meester leerde omtrent het innerlijke leven -- in zijn woorden over ,,het Koninkrijk'' -- was hij zijn tijd zo ver vooruit, dat de mensen in het algemeen en zelfs in vele gevallen zijn discipelen niet in staat waren ze volkomen te begrijpen; dit alles wordt nu bevestigd en verder verduidelijkt door scherp bepaalde psychologische wetten. Bespiegeling en geloof maken plaats voor een grotere kennis van de wet. Het bovennatuurlijke wijkt naar de achtergrond naarmate we dieper delven in het hoogst normale.

Het buitengewone verliest het wonderbaarlijke, indien we de wet leren kennen, waardoor het verricht wordt. We gaan beseffen, dat geen wonder ooit in de wereld is geschied, anders dan door het begrijpen en gebruik maken van de Wet. Jezus verrichte buitengewone dingen, maar hij deed ze krachtens buitengewoon begrip voor de wet, waardoor ze verricht konden worden. Hij wilde niet, dat wij er anders over zouden denken. Het is duidelijk, dat dit in tegenspraak geweest zou zijn met de geest van wat hij leerde en gebood. Hij zelf vermaande: Gij zult de waarheid kennen en de waarheid zal u vrij maken. Het was het grote en hartstochtelijke verlangen van zijn ruim hart, dat de mensen, tot wie hij ging, de diepe zin van zijn woorden zouden vatten. Hoe dikwijls voelt hij zich genoodzaakt zelf zijn discipelen te berispen, omdat ze zijn woorden naar beneden halen door ze letterlijk op te nemen. Daar enkele van dezelfde waarheden, die hij leerde, nu worden bevestigd, beter worden begrepen en in sommige gevallen worden aangevuld door juist vastgestelde  psychologische wetten, wijkt het mysterie naar de achtergrond. Wij vormen ons een natuurkijker gezonder beeld van de Meester, meer in overeenstemming met wat ons gezond verstand begrijpen kan. ,,De geest is dat, wat leven brengt'', zeide hij: ,,het vlees is volstrekt onnut. 

De woorden, die ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven''. Zullen we in verband hiermede, ons de volgende woorden in het geheugen roepen: ,,Ik ben gekomen, opdat gij het leven en overvloed zoudt hebben!'' Wanneer we ons dus aan Zijn woord houden, aandachtig luisteren naar Zijn woorden en niet zo veel naar die van anderen over Hem, wanneer we de nadruk leggen op de fundamentele geestelijke waarheden, die hij openbaarde -- hij drong er zo ernstig op aan, ze aan te nemen zo eenvoudig en direct, als hij ze gaf -- dan zien we, dat de godsdienst van Christus betekent: een klaarder en gezonder begrip van het leven en zijn problemen door een grotere kennis van de oorspronkelijke levenskrachten en levenswetten. Onwetendheid legt boeien aan, maakt tot slaaf. De Waarheid -- dit is slecht een andere zegswijze voor een heldere en bepaalde kennis der Wet, de oorspronkelijke wetten van ziel, geest en lichaam en het heelal om ons heen -- brengt vrijheid. Jezus openbaarde wezenlijk en geestelijk levensfilosofie. Zijn ganse openbaring had betrekking op de waarachtige goddelijkheid der menselijke ziel en op de grote winst, die het beseffen van dit feit zou afwerpen. Al wat hij leerde, beweegt zich aanhouden om zijn eigen, telkens weer gebruikte uitdrukking: het Koninkrijk Gods of het Koninkrijk der Hemelen, wat, naar hij zo duidelijk verkondigde, een innerlijke toestand was van bewustzijn en realisatie, iets, dat niet buiten ons, maar alleen in ons gevonden kan worden. In de tegenwoordige bestaansvorm leven wij in het stoffelijk lichaam en dit verbindt ons met het stoffelijk heelal om ons heen. Maar het lichaam, hoe wonderbaarlijk ook in zijn verrichtingen en bouw, is het leven niet. Het heeft geen leven en kracht in zichzelf. Het is door de aarde aards.

Elk deeltje er van is uit de aarde voortgekomen door het voedsel, dat we eten, in verbinding met de lucht, die we inademen en het water, dat we drinken en ieder deeltje zal mettertijd weer naar de aarde terugkeren. Het lichaam is het huis, dat we bewonen, zolang we hier zijn. We kunnen er een hutje of een paleis van maken; ja, we kunnen er en stal of een tempel van maken naar de wijze, waarop het de ziel -- het wezenlijke zelf -- behaagt, door het lichaam te functioneren. We moesten het lichaam tot onze dienaar maken, maar, doordat we de werkelijke krachten in ons niet kennen, staan we het toe, onze meester te worden. ,,Weet gij niet,'' zei de Grote Apostel tot de ongelovigen, ,,dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest in u, dien gij van God hebt ontvangen en dat gij u zelve niet toebehoort?'' De ziel is het zelf, ze is gevormd naar het beeld van het Eeuwige, Goddelijke Leven, dat, zoals Jezus zeide, Geest is. Het ware wezen der ziel is Geest. De Geest -- het Zijn -- is één en ondeelbaar, maar openbaart zich in persoonlijke bestaansvormen. Het Goddelijk Zijn en de menselijke ziel zijn daarom in wezen en hoedanigheid dezelfde. Het verschil, dat nochtans heel groot is -- ofschoon in sommige gevallen kleiner dan in andere -- is een verschil in graad. Het Goddelijk Zijn is de kosmische kracht, de waarachtige werkelijkheid -- dus het Leven -- van al het bestaande. De ziel is individueel, persoonlijk bestaan. Zolang de ziel in deze bestaansvorm is, openbaart ze zich, functioneert ze door middel van een stoffelijk lichaam. De rede verbindt deze twee. De rede moet ziel en lichaam in evenwicht houden. De ziel, het zelf, moet in deze bestaansvorm een lichaam hebben, waardoor ze kan werken. Daar staat tegenover, dat het lichaam ten einde in de beste toestand te komen en daarin te blijven, voortdurend door de levenskracht der ziel gedrenkt moet worden. De levenskracht der ziel is Geest. Indien ze Geest is, dan is ze in wezen één met de Oneindige, Goddelijke Geest, want geest, het Zijn, is één. De belichaamde ziel is de bewoner van een stoffelijk lichaam in een stoffelijk heelal volgens een plan, dat -- tot nu toe althans -- boven onze menselijke bevatting ligt, hoe onze gedachten, onze theorieën daaromtrent ook mogen zijn. De gehele levensgang, zoals wij die zien, het ganse Natuurleven om ons heen en naar we moeten aannemen, ook de menselijke levensloop is een geleidelijke ontwikkeling voor het lagere tot het hogere, van het ruwere tot het fijnere. Het doel des levens is ontegenzeglijk ontplooiing, groei, vooruitgang -- dus eveneens ontwikkeling van het lagere en grovere tot het hogere en fijnere. 

De diepere inzichten, de hogere krachten der ziel, altijd latent in ons, krijgen alleen waarde, wanneer ze worden beseft en gebruikt. In ontwikkeling ligt altijd inwikkeling ingesloten. De kiem van alles, wat we ooit zullen bereiken of zijn, is nu in ons, er op wachtende, dat ze gekend zal worden en daardoor zal kunnen groeien. De ziel bezit haar eigen sleutels, welke toegang geven tot alle wijsheid en tot alle macht, die waarde heeft en gebruikt kan worden. Het was de zeer verlichte ziener, Emanuel Swedenborg, die zei: Al het geschapene is op zichzelf onbezield en dood, maar doordat het Goddelijke er in is en doordat het bestaat in en uit het Goddelijke, wordt het bezield en tot leven gewekt. Verder: het algemene doel der schepping is, dat er een uitwendige vereniging zou zijn van de Schepper met het geschapen heelal en dat zou niet mogelijk zijn, tenzij er wezens waren, in wie Zijn Goddelijkheid aanwezig was gelijk in Hem zelf, wezens, in wie het Goddelijke kon wonen en verblijven. Om Hem tot woning te dienen, moeten zij Zijn liefde en wijsheid ontvangen door een macht, die hun eigene schijnt te zijn; zij moeten zich dus schijnbaar door eigen kracht tot hun Schepper verheffen en zich met Hem verenigen. Zonder deze wederkerige werking zou er geen vereniging mogelijk zijn. En dan zegt hij: Ieder, die de zaak op de juiste wijze beschouwt, kan weten, dat het lichaam niet denkt, doordat het stof is, maar de ziel, daar ze geest is. Alle redelijk leven dus, dat zich toont in het lichaam, behoort tot de geest, want de stof, waaruit ons lichaam bestaat, wordt als het ware verenigd met, gevoegd bij de geest, opdat deze leven kan en nut kan stichten in deze stoffelijke wereld. Daar alles, wat in het lichaam leeft en krachtens dat leven handelt en voelt, alleen tot de geest behoort, volgt hieruit, dat de geest de ware mens is, of wat op hetzelfde neerkomt, de mens zelf is een geest, die in vorm gelijkt op de lichaamsvorm. Daar de ware mens geest is, volgt hieruit, dat het grote, centrale feit van alle ervaring, van alle menselijk leven dit is; te komen tot een bewust, levend besef van ons innerlijk, van ons werkelijk zijn; met andere woorden: van ons wezenlijk éénzijn met de geest van het Oneindige Leven en de Oneindige Macht - de bron van alle leven en macht. We behoeven buiten ons geen hulp te zoeken, wanneer we dit Goddelijk geboorterecht in ons hebben. 
Ralph Waldo Trine.
 



counter free
Google Analytics Alternative